Preek van de week

Er was eens een kleine jongen die een brief naar God wilde schrijven.  ‘Goede God’, zo schreef hij: ‘hoe is het als je sterft?  Niemand wil het me zeggen.  Ik wil het alleen maar weten.  Ik wil het niet doen.’ 

Lieve mensen, de vraag van die kleine jongen is de vraag van ieder van ons.  Wie zal ik zijn als mijn leven hier op aarde ten einde loopt?  Zal ik niet voor niets hebben geleefd?  Is met de dood alles definitief gedaan of bestaat er zoiets als een ‘eeuwig leven’ of ‘een hemel’?  Hoe moet ik mij ‘de hemel’ voorstellen?  En vooral: wat moet ik doen om in die hemel te geraken?  Het zijn vragen van alle tijden en van alle generaties.  Ook de volgelingen van Jezus zaten met dezelfde vragen.  Zo hebben we daarjuist in het evangelieverhaal gelezen dat Jezus onderweg is naar Jeruzalem, terwijl Hij onderricht geeft.  Op een gegeven moment vraagt iemand: ‘Heer, zijn het er weinig die gered worden?’  Zijn volgelingen verwachten dat Jezus een pasklaar antwoord zal geven, maar dat doet Hij niet!  Het gaat er Jezus niet om hoeveel mensen er binnenkomen in het Rijk van God.  Waar het voor Hem wél op aan komt is dat mensen daadwerkelijk mee werken aan de komst van zijn Rijk.  Daarom zegt Hij heel uitdrukkelijk: ‘Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen…’  Wat er zich achter die deur bevindt, hoe het huis er van binnen uitziet en wie er allemaal woont,  vertelt Hij er niet bij.  Hiermee wil Jezus zijn leerlingen laten aanvoelen dat alles aan gene zijde van de dood in de goede handen is van zijn hemelse Vader.  En daar is Hij heel gerust in, want zo zegt Hij elders in het evangelie: ‘In het huis van mijn Vader is er ruimte voor velen’ (Johannes 14,2).  Jezus maakt zich niet de minste zorgen over wat er na de dood gebeurt – het hier-na-maals (de hemel) -, laat dat maar aan God over, maar Hij voelt zich wél verantwoordelijk voor het leven van de mensen aan deze zijde van de dood – het hier-nu-maals (de aarde) -.  Zijn zorg is dat mensen hier en nu zo met mekaar en met de schepping omgaan, dat het hier een ‘hemel op aarde’ wordt en dat hun leven toekomst heeft over de grenzen van de dood heen. 

Wellicht hebben zijn tochtgenoten bij zichzelf gedacht: ‘Maar wij, die zijn volgelingen zijn, die nu met Hem optrekken naar de hoofdstad, wij zullen toch wel gered worden!’ 

Lieve mensen, als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat ook wij iets herkennen van die gedachten van Jezus’ leerlingen.   Ook wij denken wel eens bij onszelf: als wij christenen niet gered worden, wie dan wél?  Wij die gedoopt of gevormd zijn, wij zullen toch wél gered worden?!  Wij die regelmatig met de Heer gegeten en gedronken hebben, wij die elke zondag actief deelnemen aan de viering, wij die hard meewerken in de parochie, wij hebben zijn onderricht gehoord en ons verdiept in de bijbel…Wij zullen toch wél gered worden?! Sommigen onder ons zullen misschien denken: wij hebben theologie gestudeerd en weten veel over ons geloof.  Wij zullen toch wél gered worden?! 

En het is precies of Jezus hun en onze gedachten heeft geraden… want Hij gaat verder met te zeggen dat al die opwerpingen die we maken niets uithalen.  Hij gebruikt hierbij het beeld van ‘de huisvader’ die de deur op slot doet.  Wanneer er dan nog gasten komen die naar binnen willen gaan, op de deur kloppen en roepen: ‘Heer doe open!’  dan zal Hij u antwoorden: ‘Ik ken u niet, ik weet niet waar gij vandaan komt.’  ‘Dan zult ge opwerpen’, zo vervolgt Hij: ‘We hebben in uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken en ge hebt in onze straten onderricht gegeven.’  Maar weer zal zijn antwoord zijn: ‘Ik weet niet waar gij vandaan komt.  Gaat weg van Mij, gij allen die ongerechtigheid bedrijft.’

Voor Jezus is het klaar en duidelijk: deel uitmaken van een uitverkoren volk of lid zijn van één of andere geloofsgemeenschap is nog geen garantie dat je gered zult worden.  Waar het op aan komt is dat je gerechtigheid  beoefent, zoals Jezus het heeft voorgedaan.  Zo zijn er mensen die zich geen christen noemen, die niet gedoopt of gevormd zijn of nooit naar de kerk gaan, maar die wél de gerechtigheid in praktijk brengen.  Het kan heel goed zijn dat ze straks voorrang krijgen, want ‘denk eraan’, zegt Jezus’, ‘er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn en zij zullen komen uit alle hoeken van de wereld, uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden en ze zullen allemaal aan tafel genodigd worden in het Rijk Gods.’  Zo zal de Arabier die op zijn matje neerknielt in de richting van Mekka en de Indiër die wierrookstaafjes brandt voor een Boeddhabeeld en de Afrikaan die amuletten draagt om de boze geesten af te zweren… voor God even veel waard zijn als wij.  God is om deze mensen even zeer bekommerd als om ons.  De eerste christenen hebben de boodschap van Jezus begrepen als een blijde boodschap voor alle mensen, zonder onderscheid van ras, taal of godsdienst.   Dit wil echter niet zeggen dat ons christen zijn van geen belang is en dat alle godsdiensten ‘één pot nat’ zijn.  Voor ons gelovige christenen is Jezus dé ene ware weg die leidt door de smalle deur naar het volle leven bij de Vader.  Maar waar het op aan komt, is dat we ons christelijk geloof niet alleen met woorden belijden, verkondigen en vieren, maar ook daadwerkelijk beleven en ervan getuigen door de gerechtigheid en de naastenliefde te beoefenen. 

Tot slot nog dit – en dat is niet onbelangrijk – het initiatief om ons al dan niet toegang te verlenen in Zijn koninkrijk blijft bij God.  Uiteindelijk is Hij het die beslist of de ‘nauwe deur’ van zijn huis opengaat of dicht blijft.  Wie dus denkt ‘de hemel’ zélf te kunnen verdienen, heeft het bij het foute eind.  Er is niets te verdienen, laat staan dat wij daar zelf voor zouden kunnen zorgen.  Het enige wat wij kunnen doen, is ons hart open en ontvankelijk  maken om het geschenk van Gods liefde binnen te laten in ons leven.  Dus, lieve mensen, doe wat je kunt, draag met veel liefde zorg voor je medemens en de schepping… en laat de rest maar aan God over!

Peter Dierckx